Langs de opgebroken weg lopend, bestoven met zand, en naar rechts overstekend, linksaf aankomen bij een stoplicht dat op rood staat. De auto’s trekken op, maar een sliert vrouwen steekt zingend over en de auto’s stoppen voor het groene licht.
Wederkeer
De pijnboom bestijgend, afdalend in de moeder, een nieuwe dood stervend. Het felle verlangen, dat niet los laat, tot wedergeboorte. Zie de mens, aanschouw de god. Eeuwig is het leven.
De verschuiving
O hoe zwaar valt de nacht, Dichter van de duisternis. Benauwd lig ik neer, het bed een oude sarcofaag. Het moeten slapen: het uitgestelde vallen in het eeuwige zwarte van wat is geweest. Hoeveel liever de ochtend en de ontluikende vroege vrijheid, nog in stilte gehuld, stijgend aan de horizon, voorbijvliegend licht van wat komen gaat. Het langzaam ontwaken.