De ziel

Gisteren had ik naar aanleiding van mijn blog een emailwisseling met een vriend over de ziel. Zijn betoog was dat de ziel eerder een deel van het licht is en iets ander is dan de psyche bij bijvoorbeeld Jung. Bij volgelingen van deze laatste gaat soms het idee rond dat de psyche en de ziel één en dezelfde zijn. Ik huldig dat standpunt ook, maar ga dat hier kort onderzoeken.

De psyche wordt in de antroposofie onderscheiden in ziel en geest. De geest is de kern van de persoonlijkheid die alles stuurt, de ziel is het potentieel van gevoelens, emoties en begeerten, behoeften die in ons van binnen werken. De ziel is in sommige filosofische en religieuze stromingen het onstoffelijke in de mens, onafhankelijk van het lichaam en onsterfelijk. Etymologisch gaat het woord ziel in verschillende talen terug tot lucht, bijvoorbeeld het Griekse ‘pneuma’, anima of animus in het Latijn of ‘âtman’ in het Sanskriet. In het Hebreeuws is dat het woord ‘nesjamah’.

Heden ten dage wordt de ziel, als het onsterfelijke, on(be)grijpbare en onstoffelijke ook wel eens gezien als het bewustzijn, of omgekeerd. Het is dan datgene wat ons functioneren in hoge mate bepaald en waarvan men ook niet echt weet waar het zich bevindt in ons lichaam. Het bewustzijn is dan in die zin ook hetgeen dat overgaat naar de volgende wereld, het hiernamaals of wat je ook denkt dat er na de dood is. Interessant te vermelden is dat in het boeddhisme het bestaan van een voortdurende ziel ontkent wordt. Alles is in essentie zonder zelf, meditatie is de weg is om los te komen van je kern, in dit geval het minder belangrijke zelf. In het hindoeïsme echter is de ziel, ‘atman’, vooral in de heilige boeken, de ‘Upanishads’ een deel van het absolute waaruit alles ontstaat, ‘Brahman’. Dit komt dicht bij de idee dat het ziel een trilling is die na overlijden van het lichaam teruggaat naar waar heen en dezelfde trilling is. Of de idee dat de ziel een vonk is van het eeuwige grote, Goddelijke, licht of gezien wordt als de essentie. Het wonder van het eeuwig schone.

Psyche, de geliefde van Eros in de Griekse mythologie, is zo mooi dat niemand met haar durft te trouwen.  Daarentegen is veel meer een concept, een technische term zoals bijvoorbeeld Freud die hanteerde naast ‘seele’. Freud onderscheidde het id, de instinctieve onbewuste drijfveren, het super-ego, het geweten, de internalisatie van normen en waarde van de omgeving en het ego dat bewust is en dient als intermediair tussen de twee. De psyche wordt in de psychologie, haar studie meer gezien als het totaal van het de bewust en onbewust. Jung hanteert het begrip Zelf met daarin het centrale archetype, de structuur van de persoonlijkheid, de totaliteit van het bewuste en onbewuste en is autonoom, buiten tijd en ruimte. Jung noemt het een ‘imago dei’.

Zelf ben ik nog steeds geneigd een grote overlap te zien tussen psyche en de meer spirituele ervaring van de ziel. Misschien is er een essentie in de mens, deels goddelijk, deels bepaald door een immateriële kern die ons onze meer persoonlijke gedaante geeft. Dit zou de idee dat God buiten en in ons is, dat wij God zien met hetzelfde oog als waarmee hij ons ziet aannemelijk maken. Ook wanneer je niet in goddelijkheid gelooft is het mogelijk de ziel als onderdeel van een groter geheel te zien, uiteindelijk staat niets geheel op zichzelf.